TOUT
POUR LE BRICOLAGE
In
maart presenteert de Rietwood Stichting de derde editie van Cinéma de
Bricolage. Na de twee voorgaande tentoonstellingen in de Westergasfabriek in 2005 en –in
het kader van de Kunstvlaai- in 2006 zal het evenement nu plaatshebben in Arti
et Amicitae en Horse Move Project Space. Jonge kunstenaars laten daar met hun
films, performances, installaties en wat dies meer zij zien hoe in het
computertijdperk wonderen ook met schaar en plakband nog steeds werkelijkheid
kunnen worden. Het uitgangspunt daarbij is niet een zich afzetten tegen
nieuwigheden en evenmin is er nostalgie in het spel, maar wel het inzicht dat
je soms moet vergeten hoe iets is om te kunnen ontdekken hoe het zou kunnen
zijn, want daar begint de verwondering.
Misschien wel vaker dan gedacht, worden
uitvindingen per ongeluk gedaan, bijvoorbeeld omdat zij het gevolg zijn van
onderzoek naar precies het tegenovergestelde. De cinema, zoals wij die kennen,
vormt daarop geen uitzondering, want toen Etienne Jules Marey en Eadweard
Muybridge in de 19e eeuw hun apparaten ontwikkelden om bewegingen te
kunnen vastleggen in fotografische sequenties, waren zij niet geïnteresseerd in
een reconstructie in werkelijke tijd van die bewegingen. Dat laatste was en is
immers al met het blote oog waarneembaar. Wat zij nastreefden, was
deconstructie in opeenvolgende stilstaande beelden om zodoende bewegingen te
kunnen analyseren. Het twistpunt of een paard in galop op één moment met geen
van de vier benen de grond raakt, kan gezien worden als de legendarische
aanleiding voor de experimenten. Zeker niet onbelangrijk was, dat de in wezen
waardenvrije analyses gebruikt konden worden om de functionaliteit en daarmee
de productiviteit van arbeiders te vergroten, terwijl anderzijds ook de
frivoliteit van de huppelende borsten en dito piemels (in Muybridge’s The human figure in motion) niet onopgemerkt is
gebleven. Marey gaf de repeterende fotocamera waarmee hij de vlucht van vogels
vastlegde de vorm van een geweer. Wellicht is de binnen fotografie en film
gangbare term ‘schieten’ dan ook wel aan hem te danken.
Van Marey en Muybridge is het in tijd gemeten nog
maar een klein stapje naar de film, als die toen al niet bestond, want binnen
de kunstgeschiedenis doet de mening opgeld dat het wezenlijke van de cinema al
vanaf de 15e eeuw in de schilderkunst aanwezig is. Gelet op
projecties, apparaten die bewegingen genereren en combinaties van die twee,
moet de aanvang van de precinema zelfs 4000 jaar geleden gesitueerd worden,
toen in China al schaduwtheatervoorstellingen werden gegeven. Die aloude vorm
van projectie is in onze dagen trouwens nog lang niet afgeschreven; hij duikt
op in het werk van Christian Boltanski en van Diet Wiegman en voor e eerste
editie van Cinéma de Bricolage wist Steven de Jong met de schaduwen van motorisch
in beweging gezette wasmiddelflacons een heuse copulatiescène op de wand te
toveren. In de 11e eeuw is het de camera obscura die de spits afbijt van
een bonte parade aan apparaten die - elkaar in een steeds sneller tempo
opvolgend - de weg bereiden voor de cinema: de laterna magica, androïde automaten die
kunnen tekenen of schrijven, de thaumatroop (hoe de papegaai in zijn kooi
belandt), de anorthoscoop, de phenakistiscoop, de stroboscoop, de zoötroop en de praxinoscoop. Christiaan Huygens voelde
zich ietwat beschaamd over de door hem uitgevonden laterna magica, omdat die vooral tot
volksvermaak diende; Ida Lohman daarentegen maakt heden ten dage nog steeds
voorstellingen met dat apparaat, niet met historische, maar met zelfgemaakte nieuwe
toverlantaarnplaatjes. Zo vindt ook de zoötroop hier en nu na 172 een warm
pleitbezorger in de persoon van Alex Ivanov, die onlangs zo’n wondertrommel
liet draaien op waterkracht, zoals Letizia Colella de thaumatroop tijdens Cinéma de Briolage 1 met windkracht letterlijk nieuw leven inblies.
Kort na de instantflipboekjes van Muybridge is het
dan plotsklaps zo ver. In 1895 rijdt in Parijs op een filmdoek een trein een
station binnen en daarmee is de eerste bioscoopvoorstelling een feit.
Verantwoordelijk voor die mijlpaal zijn de gebroeders Lumière, die niets liever
wilden dan een “waarheidsgetrouwe afbeelding van mensen en dingen die in
beweging zijn”. “Wat heeft dat nu voor zin”, moet goochelaar en illusionist
Georges Méliès gedacht hebben, om vervolgens films te gaan maken waarin juist
te zien is wat je niet kunt zien. Titels als Le voyage dans la lune (1902) en Le voyage à
travers l’impossible (1904) spreken boekdelen over het fabuleuze oeuvre van
deze eerste cinematografische knutselaar.
Een dikke eeuw later krijgen wij in de bioscoop
dankzij geavanceerde technologie soms taferelen voorgeschoteld die er zo echt
uitzien, dat alle leven geweken lijkt, omdat wij door de onbevattelijkheid van
het hóe veeleer overweldigd dan geraakt worden. Daartegenover staat ook nu nog
het veelal even ingenieuze als aandoenlijke en aanstekelijke geknutsel van de
oprechte bricoleur, oftewel de doe-het-zelver. Met alles wat een echte
padvinder in zijn broekzak hoort te hebben knutselt deze zijn of haar eigen
apparaatjes en special effects. Daarbij is vaak overduidelijk zichtbaar hoe de
elastiekjes en paperclips iets tot leven brengen. Toch beoogt het samenbrengen
van dergelijke werken in Cinéma de Bricolage niet een beurs van uitvindingen omwille van de uitvinding te
zijn. Waar het om draait, is vernunft dat met een verrassende
vanzelfsprekendheid beeld en daarmee de toeschouwer weet te bewegen.
Toegegeven, soms zijn het kleinere wonderen, maar de ontroering of het plezier
zijn daar niet minder om. Het bricoleren beperkt zich trouwens, zoals tussen de
regels door al te lezen viel, niet tot het bedenken en bouwen van apparaten die
bewegende beelden genereren, maar kan ook overdrachtelijk van aard zijn. Met
andere woorden: het wonder kan zich zowel achter als voor de spiegel
voltrekken.
Trek een actrice lange, zwarte handschoenen aan,
zodat haar armen wegvallen tegen een donkere achtergrond. Ziedaar, de Venus van
Milo komt tot leven. Trek een acteur rubberen handschoenen aan zodat hij zijn
handen in een bak kwik kan stoppen. Ziedaar, Orpheus stapt door een spiegel
heen. In dat laatste geval wordt het aantrekken van die met vanzelfsprekendheid
opgevoerde onwaarschijnlijke handschoenen ook nog eens getoond met
achterstevoren beelden van juist het uittrekken daarvan. Zo’n truc, die
afkomstig lijkt uit een handboek voor amateurfilmmakers, combineert Jean
Cocteau (1889-1963), want over hem gaat het nu, op bijna onvoorstelbare en
wonderbaarlijke wijze met de betekenisvolle uitspraak: “Kijk een levenlang in
een spiegel en je ziet de Dood aan het werk.” De truc mag dan duidelijk
zichtbaar zijn en misschien zelfs wel ‘onhandig’ genoemd worden, maar tezamen
met de tekst is er pure magie; de doorzichtigheid van het procédé doet niets af
aan de geloofwaardigheid, integendeel zelfs, en is binnen de context
welsprekender dan menig uitgenast special effect in de kaskrakers van vandaag
de dag. In dit verband is het ook een openbaring om bijvoorbeeld The fly van David Cronenberg uit 1986 te vergelijken met de oerversie
(1958) van Kurt Neumann.
Jean
Cocteau werd verliefd op de cinema, de nieuwe muze met haar vermogen om het
onzichtbare zichtbaar te maken. Dat laatste klinkt naar Méliès en het voert dan ook zeker niet te ver om
te stellen dat Cocteau – weliswaar op geheel eigen wijze - in de voetsporen
trad van zijn illustere voorganger, de inventieve pionier en speelse bricoleur
in hart en nieren. Toen de jonge cineasten van de Nouvelle Vague in 1959 hun
pijlen richtten op de gezapige cinema van die dagen, hadden zij het dan ook
niet gemunt op de waarachtige bricoleur Cocteau, die van de cinema een spiegel
had gemaakt. Jean-Luc Godard, een van de rebellen, betoonde zichzelf ook een
uit het goede hout gesneden doe -
het - zelver. Van Fritz Lang leende hij de uitspraak ”All you need for a film
is a girl and a gun”. Waarmee Lang vooral op het plot doelde, terwijl Godard
daar ook de wijze van produceren bij betrok, zodat hij voor zijn debuut met een
handzame camera de straat opging, zonder voorbijgangers daaruit te weren. En
wat te denken van de schemerlampen die de belichter het werk uit handen nemen
of van het filmorkest dat niet alleen hoorbaar, maar ook zichtbaar voor de
camera musiceert?
In Changer d’image verschijnt Godard met
zijn rug naar de toeschouwer in beeld. Hij zit voor een leeg filmdoek en
vertelt wat daarop zou kunnen verschijnen. Na afloop van de video rest de
onzekerheid of dat nu ook verschenen is of dat je dat slechts hebt gedacht. Hoe
dan ook, een veelzeggend werk van de cineast die een van zijn eerdere films
omschreef als ‘een poging tot cinema’. En een andere als ‘ een film - in -
de - maak’.
Gezien
het voorgaande mag het lijken dat het bricoleren in de film een exclusief
Franse aangelegenheid betreft, maar dat is toch echt niet het geval. Om dat te
bewijzen sluit dit verhaal af met een bij lange na niet uitputtende reis om de
wereld in vogelvlucht. Allereerst is daar Ed Wood, ’s werelds slechtste
filmmaker’, wiens drang om films te maken groter was dan zijn de stabiliteit
van zijn higgledy-piggledy’ decors, maar die met weloverwogen
continuïteitsfouten wel een cultmonument voor het doe - het - zelf filmen
oprichtte. Ook in de Verenigde Staten struinde Saul Bass in 1961 voor de
aftiteling van zijn West Side Story de straten van New York af om de
credits op muren, deuren en verkeersborden te schrijven en die vervolgens te
filmen. Rainer Werner Fassbinder moest zich in het begin van zijn carrière
‘behelpen’ met surrogaten voor de voor hem onbetaalbare sterren, maar die
surrogaten waren zo goed dat zij op hun beurt ook diva’s werden. Recentelijk
volstond Lars von Trier met een op de grond getekende plattegrond als filmset
voor Dogville. En dan waren of zijn er ook nog Robert Achternbusch, Marcel
Broodthaers, Maya Deren, Jeroen Eisinga, Kore-eda Hirokuza, Derek Jarman, Elad
Larom, Pier Paolo Pasolini, Rosa von Praunheim, Werner Schroeter en Shuji
Terayama. Laatstgenoemde projecteerde zijn films ook wel op andere oppervlakken
dan het filmdoek, zoals ook Lena von Döhren & Anthon Astrom dat deden voor Cinéma
de Bricolage 2 of zoals Aukje Dekker dat deed op de handbediende jaloezieën. Ook
speelde Terayama wel ‘live’ mee in projecties van zijn films; zo ook Aukje
Dekker, beter gezegd haar schaduw, waarmee wij in het nu toch ook weer terug
zijn in het China van 4000 jaar geleden.
Albert
Wulffers
click credits to enlarge
Cinéma
de Bricolage is een initiatief van Margriet Kruyver en José Vonk en een
productie van de Rietwood Stichting. Te zien van 8 tot en met 18 maart in Arti
et Amicitiae en de Horse Move Project Space in Amsterdam.